Mijn blog heet niet voor niets inspiratievogel. Ik laat me graag inspireren door de natuur en vogels. Dit maal wil ik op deze blog echter graag een andere bijzondere ervaring delen die mij geïnspireerd heeft.
Begin januari zijn we als gezin naar het herinneringsmuseum van kamp Westerbork geweest. Het regende, was koud en dat sloot eigenlijk wel goed aan bij de verschrikkelijke verhalen die we in het museum lazen en van de gids hoorden. Voordat we het museum verlieten kocht ik een boek van Etty Hillesum en vervolgens liepen we met een zwaar en moedeloos gemoed naar buiten.
En daar gebeurde het. Een roodborstje kwam aanvliegen en ging vlak voor ons zitten. Ze was totaal niet bang en liet zich rustig bekijken. Het is lastig woorden vinden voor hoe het voelde maar ik ervoer het vogeltje anders dan anders. Normaal houden vogels toch wat afstand en zijn schichtig van aard. Ik vond het een bijzondere ervaring en het voelde als een soort teken van boven. Ik heb haar een kruimel brood gegeven. Dominee Kim zegt bij de avondmaal wel eens de mooie tekst 'Brood uit de hemel'. Nu was het andersom, een vogel uit de hemel.
Deze kleine boodschapper van boven bleek slechts het begin van een inspirerende en bijzondere tijd. In de dagen daarna ben ik namelijk het boek 'het verstoorde leven' van Etty Hillesum gaan lezen.
Het greep me erg aan en ik voelde me gaandeweg het boek steeds meer met haar verbonden. Wat een bijzondere vrouw! Haar groeiende liefde in zo'n moeilijke tijd, haar innerlijke reflecties, gedachten en prachtige schrijfstijl. Ik heb een aantal stukken overgetypt die mij raakten. Ik wil ze hier graag delen. Daarmee leeft ze ook weer voort.
Blz. 9 - Tot opeens enige weken geleden plotseling de verlossende
gedachte kwam, die als een aarzelend piepjong grassprietje omhoog stak tussen
een woestenij van onkruid: En al zou er nog maar één fatsoenlijke Duitser bestaan,
dan zou die het waard zijn in bescherming genomen te worden tegen de hele
barbaarse bende en om die ene fatsoenlijke Duitser zou men dan niet zijn haat
mogen uitgieten over een geheel volk.
Blz. 17 - Het is weer allemaal verkeerd. Het is allemaal weer
zoekender en onrustig en opgejaagd vanbinnen. En het hoofd weer strak
gespannen. Ik herinner me met een zekere afgunst de twee vorige zondagen: de
dagen lagen als open wijde vlaktes voor me en ik kon vrij over die vlaktes gaan
en die dagen waren wijd en onbelemmerd in hun uitzicht. En nu zit ik weer
midden in het struikgewas.
Blz. 25 - Ik geloof , dat ik het maar zal doen: ’s morgens voor het
begin van het werk een half uurtje ‘naar binnen slaan’, luisteren naar wat er
binnen in me zit. ‘Sich versenken.’ Je kunt het ook mediteren noemen. Maar van
dat woord ben ik nog een beetje griezelig. Maar waarom eigenlijk niet? Een stil
half uur in je zelf. Het is niet genoeg alleen maar je armen en benen en alle
andere spieren te bewegen, ’s morgens in de badkamer. De mens is lichaam en
geest. En zo’n half uur gymnastiek en een half uur ‘meditatie’ kunnen samen een
breed fundament van rust en geconcentreerdheid leggen voor de hele dag.
Blz. 33 - Ik loop weg voor de moeilijkheid van het opschrijven. Het
komt er allemaal zo ongelukkig uit. Maar je zit op dit papier toch alleen maar
wat klaarheid te zoeken voor jezelf, je zit toch geen meesterwerken te
produceren? Je geneert je nog voor jezelf. Je durft je nog niet te geven, je
durft nog niet de dingen uit je te gooien, je bent nog verschrikkelijk geremd
en dat komt, omdat je jezelf nog niet accepteert zoals je bent.
Blz. 34 - Al dat boeken verslinden, van jongs af aan , is maar luiheid
van mij. Ik laat anderen formuleren, wat ik zelf zou moeten doen. Ik zoek
overal de bevestiging van alles wat er in mij wroet en werkt, maar ik zal tot
klaarheid moeten komen met m’n eigen woorden. Ik moet heel wat luiheid, en voor
alles geremdheid en onzekerheid overboord gooien om op den duur tot mezelf te
komen. En via mezelf tot de anderen. Ik moet tot klaarheid komen en ik moet
mezelf accepteren. En nu ga ik een meloen kopen op de markt. Het is allemaal zo
zwaar binnen in me. En ik zou zo graag zo licht willen zijn.
Blz. 44 - Binnen in me zit een heel diepe put. En daarin zit God. Soms
kan ik erbij. Maar vaker liggen er stenen en gruis voor die put, dan is God
begraven. Dan moet hij weer opgegraven worden.
Blz. 52 - Dat is je ziekte: je wilt het leven vangen in eigen
formules. Je wilt alle verschijnselen van dit leven omvatten met je geest in plaats
van je zelf te laten omvatten door het leven. Hoe was het ook nog maar: Je
hoofd in de hemel steken, dat gaat. Maar de hemel in je hoofd steken, dat gaat
niet. Je wilt iedere keer zelf de wereld opnieuw scheppen, in plaats van de
wereld te genieten, zoals ze is. Daar zit iets dwingelandijachtigs in.
Blz. 67 - Ik weet langzamerhand, dat wanneer er dagen zijn dat men
afkeer heeft van z’n naasten, dat terug te voeren is op afkeer van zichzelf.
‘Liebe deine Nâchtsten wie Dich selber.’ Ik weet ook dat het altijd aan mij
ligt en nooit aan hem. We hebben nu eenmaal allebei een heel verschillend
levensritme en men moet ieder vrij laten te zijn, zoals hij is. Wanneer men een
ander wil kneden naar zijn voorstelling, loopt men altijd weer tegen een muur
en wordt steeds teleurgesteld, niet in de ander, maar in de eisen, die men zich
aan de ander stelt. Dat is dom en eigenlijk heel ondemocratisch, maar het is
menselijk. Door de psychologie heen voert misschien de weg naar de ware
vrijheid, men kan zich er iedere keer niet genoeg op bezinnen, dat men zich
innerlijk vrij van een ander moet maken , maar ook de ander vrij laten, door
niet een bepaalde voorstelling van hem te hebben in de fantasie.
Blz. 68 - (ze had plots behoefte om te schrijven tijdens fietsen).
Enfin, het werd onzin, zoals zo dikwijls, wanneer je denkt dat er God weet wat
voor grootse gedachte in je brein geboren is en er dan wat onsamenhangend
gestamel op een paar blauwe lijntjes geboren wordt, op de hoek van twee straten
in de kou.
Blz. 70 - Vrijdagavond dialoog S. en L. – Christus en de joden. Twee
levensbeschouwingen, beide scherp omlijnd, schitterend gedocumenteerd,
afgerond, met hartstocht en agressiviteit verdedigd. Toch bij mij altijd weer
het gevoel, dat er in iedere bewust verdedigde levensbeschouwing bedrog sluipt.
Dat er steeds weer wordt verkracht ten koste van de ‘waarheid’. En toch moet ik
er zelf en wil ik er zelf ook naar streven, naar een stuk eigen omheind, eerst
bloedig veroverd, later hartstochtelijk verdedigd terrein. En dan toch weer het
gevoel het leven tekort te doen. Maar angst, anders in de vaagheid en
onbestemdheid en chaos te verzinken.
Blz. 78 - De grauwe, geluidloze zondagochtend is bezig te groeien naar
een lichte dag en de dag zal weer verder groeien naar de avond en ik groei mee.
Blz. 83 - En nu moet ik soms opeens zomaar knielen, zelfs op een
winternacht in de kou voor m’n bed. En het in-sich-hineinhören. Het je laten
leiden, niet meer door dat wat er vanbuiten op je afkomt maar wat er vanbinnen
in je opstijgt.
Blz. 89 - En dat lijkt me de enige les van deze oorlog, dat we geleerd
hebben, dat we het alleen in onszelf moeten zoeken en nergens anders.
Blz. 106 - Men kan eigenlijk met zo weinig woorden zeggen de paar grote
dingen, waar het om gaat in het leven. Als ik ooit zal schrijven- wat eigenlijk?
– dan zou ik enkel woorden willen penselen tegen een woordeloze achtergrond. En
het zal moeilijker zijn die stilte en dat zwijgen af te beelden en te bezielen,
dan de woorden te vinden. Het zal dan gaan om de juiste verhouding van woorden
en woordeloosheid, een woordeloosheid, waarin meer gebeurt, dan in alle
woorden, die men bij elkaar vinden kan.
Blz. 155 - Ik zal je helpen God, dat je het niet in mij begeeft, maar
ik kan van tevoren nergens voor in staan. Maar dit éne wordt me steeds duidelijker:
dat jij ons niet kunt helpen, maar dat wij jou moeten helpen en door dat
laatste helpen wij onszelf. En dit is het enige, wat we in deze tijd kunnen
redden en ook het enige, waar het op aankomt: een stukje van jou in onszelf,
God. En misschien kunnen we ook er aan meewerken jou op te graven in de
geteisterde harten van anderen. Ja, mijn God, aan de omstandigheden schijn jij
niet al te veel te kunnen doen, ze horen nu eenmaal ook bij dit leven. Ik roep
je er ook niet voor ter verantwoording, jij mag daar later ons voor ter
verantwoording roepen. En haast met iedere hartslag wordt het me duidelijker:
dat jij ons niet kunt helpen, maar dat wij jou moeten helpen en dat we de woning
in ons, waar jij huist, tot het laatste toe moeten verdedigen. Er zijn mensen,
het is heus waar, die nog op het laatste ogenblik stofzuigers in veiligheid
brengen en zilveren vorken en lepels, in plaats van jou, mijn God. En er zijn
mensen , die hun lichamen in veiligheid willen brengen, die alleen nog maar
behuizingen zijn voor duizend angsten en verbitteringen. En ze zeggen: mij
zullen ze niet in hun klauwen krijgen. En ze vergeten, dat men in niemands
klauwen is, als men in jouw armen is.
Blz. 170 - Eén gele roos is opengebloeid tot aan z’n eigen grenzen en
kijkt me groot en geopend aan.
Blz. 177 - Ik heb de mensen zo verschrikkelijk lief, omdat ik in ieder
mens een stuk van jou liefheb, mijn God. En ik zoek jou overal in de mensen en
ik vind vaak een stuk van jou. En ik probeer jou op te graven in de harten van
anderen, mijn God.
Blz. 179 - Daar lig je dus nu in je twee kleine kamers, jij lieve,
grote, goede. Ik heb je eens geschreven: mijn hart zal steeds als een vrije
vogel naar je uitvliegen, vanaf iedere plek der aarde, en het zal je altijd
vinden. En ook dit is er, ik schreef het in Tide’s dagboek: tijdens mijn leven
ben jij al zozeer tot een stuk hemel geworden, dat zich boven mij welft, dat ik
m’n ogen slechts naar die hemel hoef op te slaan om bij je te zijn. En al zou
ik zitten in een ondergrondse cel, dan zou dat stuk hemel binnen in mij
uitgespannen zijn en mijn hart zou als een vrije vogel uitvliegen naar die
hemel en daarom is het alles zo eenvoudig weet je, alles zo verschrikkelijk
eenvoudig en mooi en zinrijk.
Blz. 190 - Men moet met zichzelf leven als leefde men met een heel volk
van mensen. En in zichzelf leert men dan alle goede en kwade eigenschappen der
mensheid kennen. En men moet zichzelf eerst z’n slechte eigenschappen leren
vergeven, wil men anderen kunnen vergeven. Dat is misschien nog het moeilijkste
te leren voor een mens, ik constateer het zo dikwijls bij anderen (vroeger ook
bij mezelf, nu niet meer): het zichzelf vergiffenis schenken voor fouten en
misstappen. Waartoe allereerst behoort: het kunnen aanvaarden, grootmoedig
aanvaarden, dat men fouten maakt en misstappen begaat.
Blz. 194 - Ik zie geen andere weg, dat ieder van ons inkeert in
zichzelf en in zichzelf uitroeit en vernietigt al datgene, waarvoor hij meent
anderen te moeten vernietigen. En laten we ervan doordrongen zijn, dat ieder
atoompje haat, dat wij aan deze wereld toevoegen, haar onherbergzamer maakt dan
ze al is.
Lieve Etty, bedankt voor je gedachten en woorden die je hebt
willen delen. Ze hebben veel waarde voor mij. Ik probeer je woorden en woordeloosheid in mij voort te laten leven. Ondanks al mijn beperkingen, mag ik mijzelf vergeven, God opgraven en ruimte geven in mij en anderen.
Hartegroet vanuit verbondenheid,
je Sander