Joris lag in bed en keek naar de maan.
In het gelige maanlicht zag hij de contouren van de grote
Magnolia in de achtertuin. De bloesem stond al dagen prachtig in bloei. De bloemen straalden hem tegemoet. Toch klopte er iets niet. Er was iets vreemds aan de hand. In eerste instantie zag hij
het niet maar opeens viel het hem op. Hij miste kleur! De tuin leek wel een zwartwit dia. Alleen de bloesem straalde mooi wit en had nog iets van kleur in zich.
Daar wilde hij meer van weten.
Hij opende het raam en keek naar buiten.
Twee koeien keken hem vanuit het vertrouwde polderlandschap tegemoet.
De gele oormerken leken er wel vanaf te spatten.
Maar verder miste alle kleur.
Hij begon nu toch wat in paniek te raken.
Hoe zou een wereld zijn zonder kleur?
Of zou er iets met zijn ogen zijn?
Alsof er een zwart wit camera in zijn ogen geplaatst was.
Overal waar hij kwam was het beeld hetzelfde. Fifty shades of grey met slechts sporadisch wat kleur, alsof het vergeten was om uit te gummen.
Ook in de bergen was alles zwart wit geworden.
Opeens stond er een meisje tegenover hem. Ze keek niet naar
hem, maar sprak op rustige toon;
een mooie dag begint met een mooie gedachte.
En na een korte stilte vervolgde ze;
Ga op zoek naar de oude wijze kraai.
Hij woont aan zee.
Langs bossen, rivieren, heuvels, totdat hij bij de duinen en zee aan kwam.
(en toen werd hij wakker)